
20 sep Zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/295 515
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.471
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/295 515)
arrest van 23 mei 2016
inzake
Hendrike Martine N, handelend onder de naam Stx,
wonende te Laren, gemeente Lochem,
appellante, hierna: N,
advocaat: mr. R.F. van der Vliet.
en
1. de Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf,
kantoorhoudende te Doetinchem,
hierna: de Belastingdienst;
2. de Openbare maatschap Boskamp en Willems Advocaten en haar maten,
gevestigd te Eindhoven,
hierna: Boskamp en Willems;
3. Hendrik Jan B, handelende onder de naam Edx,
wonende te Markelo,
hierna: B;
4. de Gemeente Lochem,
zetelende te Lochem,
hierna: de Gemeente,
verweerders.
1. Het-geding in eerste aanleg
1.1 N heeft bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 19 november
2015 een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend.
Daarbij is tevens verzocht om de weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met
een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel
287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 maart 2016 is
het verzoek van N om de weigerachtige schuldeisers, Belastingdienst Doetinchem,
Dagmar D., gemeente Lochem, Brink B.V., Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)
en Edx te bevelen om in te stemmen met een vóór de indiening van het
verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw, afgewezen.
Aangezien “namens N ter zitting van de rechtbank is verklaard dat zij het
schuldsaneringsverzoek wenst in te trekken indien de gedwongen schuldregeling niet tot
stand komt, heeft de rechtbank het desbetreffende verzoek als ingetrokken beschouwd en
verder onbesproken gelaten.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof Op 14 maart 2016 ingekomen verzoekschrift is N in
hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te
Vernietigen en, Opnieuw ‘recht doende, verweerders te bevelen om met de door haar aan alle
schuldeisers aangeboden schuldenregeling in te stemmen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de
brieven van de Gemeente en van Boskamp en Willems van 3 mei 2016.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden Op 12 mei 2016, waarbij N is
verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat, vergezeld van W. Broer, financieel
adviseur, en J.A. Tol, schuldhulpverlener. Namens de Belastingdienst is verschenen
F.A.M. Gerritsen en namens Edx, B.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft F.A.M. Gerritsen namens de
Belastingdienst een overzicht van de schuldpositie per 10 mei 2016 van N aan de
Belastingdienst overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3 .1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. N, geboren
Op 19 december 1984, exploiteert de eenmanszaak Stal Haarman, handelend onder de namen
Stal Haarman en De Meiden van Haarman. De totale schuldenlast van N bedraagt
343 ‚407,7 1. N heeft een schuldregeling aan de schuldeisers aangeboden, inhoudende
een betaling van 20% aan de preferente schuldeisers en een betaling van 10% aan de
concurrente schuldeisers van de totale vordering tegen finale kwijting. Het aanbod wordt
gefinancierd door de opbrengst verkregen uit de in juni 2015 verkochte, niet voor de
bedrijfsvoering noodzakelijke, paarden en het benutten van ruimte op het rekening-
courantkrediet van de onderneming van N, aangehouden bij de Rabobank. De Rabobank
heeft die ruimte op de rekening-courant beschikbaar gesteld.
In hoger beroep gaat het om vier van de in totaal negenentwintig schuldeisers die niet
akkoord zijn gegaan met het voorstel, te weten
1. de Belastingdienst;
2. Boskamp en Willems (in eerste aanleg aangeduid met Dagmar Dielissen);
3. B;
4. de Gemeente.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van N afgewezen, omdat de aangeboden
schuldenregeling niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, onvoldoende aannemelijk is
gemaakt dat de aangeboden schuldregeling het maximaal haalbare is waartoe N in staat
is. Bovendien achtte de rechtbank de nakoming van het aanbod onvoldoende gegarandeerd.
3.3 Nij hof kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stelt – kort
samengevat – dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat Brink B.V. en het CJIB
weigerachtige schuldeisers zijn. Nu beide hebben ingestemd met de aangeboden regeling,
resteren dus de in 3.1 genoemde schuldeisers en gaat het dus om een (nog) kleiner aantal van
schuldeisers die niet akkoord willen gaan.
De aangeboden schuldenregeling is volgens haar wel degelijk goed en betrouwbaar
gedocumenteerd. De relatie met de Rabobank is inmiddels weer genormaliseerd. Voor het
voldoen aan de schuldenregeling moet- en kan – deels gebruik worden gemaakt van de
beschikbare ruimte op de rekening-courantfaciliteit.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is de aangeboden schuldenregeling het maximaal
haalbare waartoe zij in staat is. In totaal is thans voor de schuldenregeling een bedrag
beschikbaar van € 52.606,- (in plaats van € 51.870,-), hetgeen gelet Op de verkoopopbrengst
van de paarden en de rekening-courantvoorziening‚ het maximaal haalbare is.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de schuldeisers bij een faillissement een
hogere uitkering tegemoet kunnen zien dan thans is aangeboden. De rechtbank heeft zich
daarbij kennelijk volledig laten leiden door het geheel niet onderbouwde betoog van met
name de Belastingdienst. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de nakoming
van de aangeboden schuldenregeling onvoldoende is gewaarborgd. Nf is thans doende
om de beschikbare middelen op een derdenrekening te laten storten, zodat aan de door de
rechtbank gestelde eis kan worden voldaan.
3.4 Nu in hoger beroep is gebleken dat de aanvankelijk weigerachtige schuldeisers Brink
B.V. en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) beide inmiddels ook hebben ingestemd
met de aangeboden regeling, resteren de in 3 .] genoemde vier schuldeisers.
De Gemeente heeft in haar brief van 3 mei 2016 aan het hof bericht niet te zullen verschijnen
bij de behandeling van het onderhavige hoger beroep en aangegeven dat zij evenmin een
zienswijze heeft op de gronden van het hoger beroep.
Boskamp en Willems stellen in hun brief van 3 mei 2016 aan het hof dat zij niet zullen
verschijnen bij de behandeling van het Onderhavige hoger beroep, maar dat het hen niet
duidelijk is of het aanbod van N het maximaal haalbare is, hoe het aanbod is
samengesteld en hoe de positie van de concurrente crediteuren is indien de te saneren
vordering van de Belastingdienst van € 165.413,33 daalt.
B is ter zitting bij het hof in de gelegenheid gesteld zijn positie nader toe te lichten
maar heeft daar geen gebruik van gemaakt en aangegeven te persisteren bij hetgeen hij in
eerste aanleg heeft aangevoerd, namelijk dat hij de nota van € 657‚- aangaande geborduurde
paardendekens, betaald wil zien.
Namens de Belastingdienst heeft de heer F.A.M. Gerritsen verklaard niet akkoord te gaan
met de aangeboden schuldregeling. Hij heeft gesteld te betwijfelen of een pandrecht op
paarden (roerende zaken) mogelijk is, of de Rabobank wel een pandrecht heeft op de paarden
en of in die zin de Rabobank kan beslissen over het aantal te verkopen paarden en daarmee
dus in feite de hoogte van het aanbod bepaalt. Hij stelt voorts dat de Belastingdienst een
vordering heeft op N van € 17.000,- die niet is meegenomen in het schuldaanbod.
3.5 Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van Nijhof om de weigerende
schuldeisers te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling als volgt.
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw wordt een dergelijk verzoek toegewezen, indien de
schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden
schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het
belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van
de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Bij
de beoordeling van een verzoek als het onderhavige geldt als uitgangspunt dat het iedere
schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan,
zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot de hiervoor
bedoelde weigering heeft kunnen komen. Bij de te maken belangenafweging spelen alle
omstandigheden van het geval een rol.
3.6 De door N aangeboden schuldregeling komt het hof goed en betrouwbaar
gedocumenteerd voor en het is bovendien getoetst door een onafhankelijke en deskundige
partij, te weten schuldhulpverleningsorganisatie Oxyz Huizen. Juist is dat in het voorjaar van
2014 het adviesbureau BTB een negatief advies aan de Gemeente had uitgebracht over het
verstrekken van een BbZ-krediet. Echter, nadat de Rabobank aan de heer Broer Opdracht had
gegeven een memorandum uit te brengen over de levensvatbaarheid van de onderneming,
heeft de Gemeente Op advies van Broer een aanvullend advies aan BTB gevraagd, mede
omdat zich ten aanzien van de onderneming een aantal ontwikkelingen hadden voorgedaan.
Deze ontwikkelingen zijn helder in de stukken terug te vinden en verklaren, naar het oordeel
van het hof, ook de telkens verschuivende situatie van de onderneming. Ter zitting heeft
Broer bovendien verklaard dat hij twee gesprekken met BTB heeft gevoerd en zij hun
aanvankelijk advies aan de Gemeente in positieve zin hebben bij gesteld. Het door Broer
opgestelde memorandum van 26 maart 2015 beoordeelt het hof als voldoende betrouwbaar.
3.7 Als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, staat vast dat voor de
schuldenregeling een bedrag beschikbaar is van € 52.606,-, dat € 26.000,- van dit bedrag is
verkregen door de verkoop van paarden van N, op welke paarden een pandrecht rust bij
de Rabobank en op grond van welk pandrecht de bank als pandhouder uiteindelijk beslist
over het maximaal aantal te verkopen paarden. De twijfels die de Belastingdienst – voor het
eerst- tijdens de zitting in hoger beroep heeft geuit over het pandrecht op de paarden van de
Rabobank, acht het hof – gelet op de door N in het geding gebrachte stukken –
onvoldoende onderbouwd. Omdat N niet in staat is gebleken andere geldschieters te
vinden wordt voor het resterend benodigde bedrag gebruik gemaakt van de beschikbare
ruimte Op de rekening-courantfaciliteit, met welke bestemming de Rabobank akkoord is
gegaan. Op grond van het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk dat het aanbod
van N het maximale is waartoe zij financieel in staat moet worden geacht.
3.8 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Van der
Vliet verklaard dat thans het voor de schuldenregeling beschikbare bedrag van € 52.900,-
thans geheel Op zijn derdenrekening is gestort en daarmee beschikbaar is voor de aangeboden
schuldenregeling.
3.9 Namens de Belastingdienst is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger
beroep desgevraagd verklaard dat er in de toekomst sprake zal zijn van een vordering op
N van € 17.000; aangaande omzetbelasting, maar dat de inspecteur over het opleggen
van die aanslag nog een beslissing moet nemen. Ter zitting is namens N toegelicht dat
het hier gaat om een suppletievordering, waarmee in het aanbod reeds rekening is gehouden
en dat buiten deze suppletievordering er geen andere vorderingen zijn, buiten de ter zitting
door Gerritsen toegelichte vordering van € 3.004. Het hof stelt vast dat in het ter zitting
namens de Belastingdienst overgelegde overzicht schuldpositie per 10 mei 2016 volgt dat de
saneerbare vordering van de Belastingdienst € 3.004,- bedraagt. Het hof is van oordeel dat de
Belastingdienst haar stelling dat zij bij faillissement van N haar schuld volledig zal
kunnen verhalen, gelet op de positie van de Belastingdienst ten opzichte van de Rabobank als
pandhouder, onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals hiervoor reeds overwogen, gaat het hof
uit van een pandrecht van de Rabobank mede ten aanzien van de paarden. Tegenover het (in
eerste aanleg reeds gevoerde en) onderbouwde verweer van N dat de bedrijfsopstallen
niet een zodanige waarde vertegenwoordigen dat – na voldoening van de hypotheekhouder
in ieder geval de Belastingdienst volledig kan worden voldaan, heeft de Belastingdienst geen
nadere voldoende onderbouwde stellingen betrokken, zodat die stelling wordt gepasseerd.
3.10 Met het voorgaande zijn, naar het oordeel van het hof, de door Boskamp en Willems
geformuleerde twijfels of het aanbod het maximaal haalbare is en op welke wijze het aanbod
is gefinancierd ook voldoende weggenomen. Ook heeft mr. Van der Vliet in voldoende mate
toegelicht dat de door Boskamp en Willems in de brief van 3 mei 2016 genoemde preferente
schuldenlast van € 165.413,33 niet juist is.
3.11 De vordering van B van € 657,- vormt een te gering aandeel (ongeveer 0,2%)
van de totale Schuldenlast van N om daarmee het belang van N bij een
schuldregeling opzij te zetten. Dit geldt ook indien het aandeel van B in samenhang
wordt gezien met de overige drie weigerachtige crediteuren. Het totale belang van deze
weigerachtige crediteuren is thans ongeveer20% van de totale schuldenlast.
3.12 Op grond van al het voorgaande dient de vraag of de weigerachtige schuldeisers in
redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen,
in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij de
uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van N of van de belangen
van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad, bevestigend te worden
beantwoord. Voorts is niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld of gebleken dat de
schuldeisers in geval N in staat van faillissement zal verkeren, uiteindelijk meer zouden
ontvangen dan de op grond van het huidige akkoord aangeboden 10% dan wel 20%. Uit de in
randnummer 34 en 35 van de brief van 25 februari 2016 opgenomen berekening volgt,
onweersproken, dat de schuldeisers bij het thans voorliggende aanbod meer ontvangen dan in
de situatie dat N failliet gaat.
3.13 Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof
van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en
er zal als volgt worden beslist.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 maart 2016
en, opnieuw rechtdoende:
beveelt de schuldeisers:
1. de Belastingdienst;
2. Dagmar Dielissen (Boskamp en Willems Advocaten);
3. Hendrik Jan B (Edx);
4. Gemeente Lochem,
in te stemmen met de door N aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, H. Wammes en S.M. Evers, en is op 23 mei 2016 in het openbaar uitgesproken door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel in tegenwoordigheid van griffier.
Bron: Gerechtshof Arhem-Leeuwarden
De namen van personen N, B, Stx en Edx zijn fictief. Deze personen zijn geanonimiseerd weergegeven.